— 605 — 
die, nach gegenseitiger Mittheilung ihrer 
in guter und gehöriger Form befundenen 
Vollmachten, über folgende Bestim- 
mungen übereingekommen sind: 
Artikel I. 
Die Königlich Preußische Regierung 
und die Königlich Niederländische Re- 
gierung verpflichten sich, und zwar: 
die Erstgenannte: die Betonnung und 
Bebakung der Mündungen der Unter- 
ems sowie die Leuchtthürme auf Borkum, 
die Leuchtbaken auf dem Randsel und 
die Leuchtthürme bei Pilsum und bei 
Campen in gutem Zustande beziehungs- 
weise in ordnungsmäßigem Betriebe zu 
erhalten, 
die Letztgenannte: die Küstenlichter in 
Delfzyl und in Watum in ordnungs- 
mäßigem Betriebe zu erhalten. 
Artikel 2. 
Die Kosten der Unterhaltung und Ver- 
waltung der im Artikel 1 aufgeführten 
Einrichtungen werden vom 1. Januar 
1895 (Eintausend achthundertfünfund- 
neunzig) an von beiden Staaten je zur 
Hälfte getragen, und zwar nach Maß- 
gabe der in den folgenden Artikeln ent- 
haltenen Festsetzungen und vorbehaltlich 
der Bestimmungen in den Artikeln 8 
und 14. 
Artikel 3. 
Die Königlich Niederländische Regie- 
rung und die Königlich Preußische Re- 
gierung ernennen jede zwei Bevoll- 
mächtigte, die den Titel „Ständige 
Kommissare zur Beaufsichtigung der Be- 
tonnung und Beleuchtung der Ems- 
mündungen“ führen. 
 
  
die, na elkander hunne volmachten, 
welke in goeden en behoorlijken 
vorm zijn bevonden, te hebben 
medegedeeld, zijn overeengekomen 
als volgt: 
Artikel 1. 
De Koninklijke Pruisische Regee- 
ring en de Koninklijke Nederland- 
sche Regeering verbinden zich, en 
wel: 
eerstgenoemde: om de betonning 
en de bebakening der monden van 
de beneden Kems en de lichttorens 
p Borkum, de bakenlichten op den 
Randsel en de lichttorens bij Pilsum 
en bi; Campen respectievelijk in 
goeden toestand te houden en be- 
hoorlikk te doen branden, 
laatstgenoemde: om de kustlichten 
te Delfzii en te Watum behoorlijk 
te deoen branden. 
Artikel 2. 
De kosten van onderhoud en be- 
heer van de in artikel 1 genoemde 
inrichtingen worden van af den 
1. Januari 1895 (achttien honderd 
Vif en negentig) door beide Staten, 
ieder voor de helft, gedragen, en 
Wel overeenkomstig de in de vol- 
gende artikelen vervatte regelen en 
behoudens het bepaalde in de ar- 
tikelen 8 en 14. 
Artike! 3. 
De Koninklifke Nederlandsche Re- 
geering en de Koninklijke Pruisische 
Regeering benoemen ieder twee ge- 
volmachtigden, die den titel voeren 
van „Permanente Commissarissen 
Vvan toezicht op de betonning en 
verlichting der Eemsmonden“. 
97“