— 881 
ren Sicherheit des Staates, sei es weil 
die Interessen der öffentlichen Gesundheit 
oder Sittlichkeit es erfordern, oder weil 
die Personen weder genügende Unter- 
haltsmittel besitzen noch durch ihre Ar- 
beitskraft erwerben können. 
                                 Artikel 3. 
    Jeder vertragschließende Teil behält 
sich vor, den Angehörigen des anderen 
Teiles, die ihm früher angehört und 
die Staatsangehörigkeit vor Erfüllung 
ihrer militärischen Pflichten verloren 
haben, die Niederlassung oder den Auf- 
enthalt zu untersagen. Jedoch soll von 
der Ausweisung abgesehen werden, wenn 
sich bei der Prüfung der Verhältnisse 
ergibt, daß der Wechsel der Staatsan- 
gehörigkeit in gu utem Glauben und nicht 
zur Umgehung der militärischen Pflichten 
herbeigcführt ist. 
   Ebenso behält sich jeder Teil vor, 
solchen Angehörigen des anderen Teiles 
die Niederlassung oder den Aufenthalt 
zu untersagen, welche in ihrem Heimat- 
land ihre militärischen Pflichten verletzt 
haben. 
                                 Artikel 4. 
          Die Angehörigen jedes vertragschlie- 
ßenden Teiles, die sich in dem Gebiete 
des anderen Teiles niedergelassen haben 
oder aufhalten, können in dem anderen 
Lande weder zum persönlichen Dienste 
im Heere, in der Marine, im Landsturm 
oder in einem anderen militärisch einge-
 
hetzi; ter handhaving van de pu- 
blieke rust of van de veiligheid van 
den Staat, hetzi; omdat de belangen 
der openbare gezondheid of zedelijk- 
heid het vereischen, of omdat de 
Personen geene voldoende middelen 
Van bestaan hebben of door werk- 
Zaamheid kunnen verkrijgen. 
Artikel 3. 
Elke der beide contracteerende 
Partijen behoudt zich voor. de onder- 
danen van de andere Partij, de 
Vroeger tot haar staatsverband heb- 
ben behoord en vöcr de vervulling 
hunning militaire verplichtingen dit 
staatsverband verloren hebben, de 
Vestiging of het verblijf te ontzeggen. 
Evenwel zal van de uitzetting wor- 
den afgezien, wanneer bij het onder- 
zoek der omstandigheden blijkt, dat 
de verandering van nationaliteit te 
goeder trouw is geschied en niet ter 
ontduiking van de militaire ver- 
pPlichtingen. 
Eveneens behoudt elke der beide 
Partijen zieh voor, de vestiging of 
het verbliff te ontzeggen aan die 
onderdanen der andere Partij, die 
in hun vaderland in gebreke zijn ge- 
bleven hunne militaire verplichtingen 
te vervullen. 
                  Artikel 4. 
De onderdanen van elke der beide 
contracteerende Partijen, die zich 
binnen het gebied der andere Partij 
hebben gevestigd of aldaar verblij- 
ven, kunnen in het andere Land niet 
Gaan persoonliiken dienst in het leger, 
bi de marine, bi; de landweer of 
                                                                      143“